3.3.Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Bij akte van 7 februari 2017 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het gehele eindvonnis. Uit de opgave van bezwaren blijkt dat het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ten aanzien van de feiten ten laste gelegd onder 1, 2 en 3 en de opgelegde straf. Blijkens de appelmemorie van
16 februari 2017 is het hoger beroep gericht tegen de vrijspraak ten aanzien van feit 1 en de opgelegde straf.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 21 februari 2018 te kennen gegeven dat het hoger beroep zich enkel richt tegen de vrijspraak ten aanzien van feit 1.
Nu het hof ook ambtshalve geen gronden ziet om voor wat betreft de ten laste gelegde feiten onder 2 tot en met 5 tot onderzoek van de zaak over te gaan, zal het hof de officier van justitie op de voet van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder 2 tot en met 5.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, te weten het ten laste gelegde onder 1. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte is het hof van oordeel dat het vonnis van de rechtbank in stand kan blijven ten aanzien van de beslissingen, inclusief de straf voor de feiten 4 en 5. In dit arrest zal het hof verder uitsluitend komen te spreken over feit 1.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover nog aan de orde, zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 juli 2016 op de A16 afrit A58/A27, gemeente Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [betrokkene 1] (motorrijder en ambtenaar in dienst van de Koninklijke Marechaussee, belast met controle in het grensgebied) opzettelijk van het leven te beroven, rijdende in een door hem, verdachte, bestuurde auto op de autosnelweg A16, die door hem verdachte bestuurde auto, opzettelijk en bewust (abrupt en plotseling scherp) naar links heeft gestuurd op het moment dat die [betrokkene 1] als bestuurder van een motorfiets, naast en/of kort schuin naast het achterste deel van de zijkant van verdachtes auto reed waardoor die [betrokkene 1] zeer krachtig moest remmen om een aanrijding te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
(...)
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het onder 1 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot doodslag.
Op te leggen straf of maatregel
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige gedeelte van de vordering is niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft aangegeven het verzoek tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [betrokkene 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2016.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juli 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juli 2016."
3.4.1.Het Hof heeft blijkens het hiervoor onder 3.3 weergegeven dictum van zijn arrest, ter zake van de onder 1 bewezenverklaarde poging tot doodslag, de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ten bedrage van € 600,- in zijn geheel toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van die benadeelde partij.
3.4.2.Mede gelet daarop moeten de hierboven onder 3.3 weergegeven overwegingen van het Hof aldus worden verstaan dat het Hof heeft bedoeld met gedeeltelijke vernietiging van het vonnis zijn (ter zake van het onder 1 tenlastegelegde) gegeven beslissingen ten aanzien van voornoemde benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel in de plaats te stellen van de door de Rechtbank dienaangaande (ter zake van het onder 5 tenlastegelegde) gegeven oordelen. Hierdoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen, zodat het niet tot cassatie kan leiden.