Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
5 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een jeugdige verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling, gepleegd op 19 en 20 december 2016 in Gorredijk. De verdachte, geboren in 2002, heeft tijdens de rechtsgang verweer gevoerd op basis van psychische overmacht, waarbij zijn raadsvrouwe aanvoerde dat de verdachte niet in staat was om weerstand te bieden tegen de vele pesterijen die hij op school ondervond. Dit verweer is echter niet door het Hof behandeld, wat volgens de Hoge Raad een ernstige tekortkoming is. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op straffe van nietigheid een met redenen omklede beslissing had moeten geven over dit verweer. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van verweren in strafzaken, vooral in jeugdzaken waar de omstandigheden van de verdachte zwaarwegend kunnen zijn.