Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
5 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor openlijk geweld door brandstichting bij het standbeeld ‘Het Lieverdje’ op het Spui te Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 17/01258. De verdachte heeft in cassatie geklaagd over de verwerping van het verweer dat de vervolging en bestraffing in strijd zijn met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast is er geklaagd over het oordeel van het Hof dat het gooien van brandbare vloeistof over het standbeeld en het aansteken daarvan moet worden gekwalificeerd als ‘geweld’ en ‘openlijke geweldpleging’ in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is overschreden, aangezien er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden, gezien de opgelegde geldboete en taakstraf aan de verdachte. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.