ECLI:NL:HR:2019:306

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
17/01258
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld door brandstichting bij ‘Het Lieverdje’ op het Spui te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor openlijk geweld door brandstichting bij het standbeeld ‘Het Lieverdje’ op het Spui te Amsterdam. De Hoge Raad heeft op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 17/01258. De verdachte heeft in cassatie geklaagd over de verwerping van het verweer dat de vervolging en bestraffing in strijd zijn met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast is er geklaagd over het oordeel van het Hof dat het gooien van brandbare vloeistof over het standbeeld en het aansteken daarvan moet worden gekwalificeerd als ‘geweld’ en ‘openlijke geweldpleging’ in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is overschreden, aangezien er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden, gezien de opgelegde geldboete en taakstraf aan de verdachte. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

5 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/01258
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 maart 2017, nummer 23/003587-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis en een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 maart 2019.