ECLI:NL:HR:2019:312

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
18/02503
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentieel verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad in een familierechtelijke kwestie. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De man had in een eerdere procedure verzocht om beëindiging van zijn alimentatieverplichting, omdat de vrouw samenwoont met een ander, zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank had dit verzoek toegewezen en de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vrouw heeft echter een incidenteel verzoek ingediend tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van het hof, waarin het verzoek van de man was afgewezen. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal gevolgd, die adviseerde het incidentele verzoek af te wijzen. De Hoge Raad heeft het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor dagbepaling van de conclusie van de Procureur-Generaal. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak.

Uitspraak

8 maart 2019
Eerste Kamer
18/02503
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking in het incident
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. R.K. van der Brugge,
t e g e n
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
verzoekster in het incident,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/03/215802/FA RK 16-70 van de rechtbank Limburg van 1 juni 2016 en 18 januari 2017;
b. de beschikking in de zaak 200.214.404/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 maart 2018.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft een incidenteel verzoek gedaan tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het incidentele verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het incidentele verzoek af te wijzen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot afwijzing van het incidentele verzoek.

3.Beoordeling van het incidentele verzoek

3.1
Het incidentele verzoek heeft betrekking op het volgende.
( i) De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest.
(ii) In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw alimentatie dient te betalen.
(iii) De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat zijn alimentatieverplichting is geëindigd en dat de vrouw de inmiddels door de man betaalde bedragen dient terug te betalen. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vrouw is gaan samenleven met een ander zoals bedoeld in art. 1:160 BW.
(iv) De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en haar uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
( v) Het hof heeft het verzoek van de man alsnog afgewezen.
3.2
De vrouw verzoekt in dit incident op de voet van art. 234 Rv in verbinding met art. 418a Rv uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak van het hof.
Het verzoek dient te worden afgewezen op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2-3.3.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
in het incident:
wijst af het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 maart 2019 voor dagbepaling van de conclusie van de Procureur-Generaal.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
8 maart 2019.