ECLI:NL:HR:2019:320

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
18/03788
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over buitengerechtelijke ontbinding en vernietiging van overeenkomst in verband met onvoorziene omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres] en [verweerster] over de buitengerechtelijke ontbinding dan wel vernietiging van een overeenkomst, waarbij onvoorziene omstandigheden en de uitleg van een omgevingsvergunning centraal stonden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de rechtbank Limburg van 15 juni 2016 en eerdere arresten van het hof van 19 september 2017 en 5 juni 2018.

De Hoge Raad heeft het beroep van [eiseres] in cassatie verworpen, waarbij de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft.

Daarnaast heeft de Hoge Raad [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.065,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, met C.A. Streefkerk als voorzitter en vier andere raadsheren.

Uitspraak

8 maart 2019
Eerste Kamer
18/03788
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats]
,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,
t e g e n
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. A.C. van Schaick en
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/03/202420/HA ZA 15-92 van de rechtbank Limburg van 15 juni 2016;
b. de arresten in de zaak 200.198.406/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 september 2017 en 5 juni 2018.
Het arrest van het hof van 5 juni 2018 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 5 juni 2018 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [verweerster] toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
8 maart 2019.