Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens.
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres] en [verweerster] over de buitengerechtelijke ontbinding dan wel vernietiging van een overeenkomst, waarbij onvoorziene omstandigheden en de uitleg van een omgevingsvergunning centraal stonden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder een vonnis van de rechtbank Limburg van 15 juni 2016 en eerdere arresten van het hof van 19 september 2017 en 5 juni 2018.
De Hoge Raad heeft het beroep van [eiseres] in cassatie verworpen, waarbij de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft.
Daarnaast heeft de Hoge Raad [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.065,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, met C.A. Streefkerk als voorzitter en vier andere raadsheren.