In deze zaak gaat het om een beklagprocedure waarbij de klager, geboren in 1984, zich richtte tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 maart 2018. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot beslag op laptops in het kader van een onderzoek naar witwassen. De behandeling van het klaagschrift vond plaats in de raadkamer, maar de klager stelde dat deze behandeling niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met artikel 552a, zevende lid, Sv. Dit artikel bepaalt dat de behandeling van het klaagschrift door de raadkamer in het openbaar moet plaatsvinden, tenzij er toepassing is gegeven aan de uitzonderingen in artikel 22, tweede en derde lid, Sv.
De Hoge Raad oordeelde dat de niet-naleving van het openbaarheidsvereiste leidt tot nietigheid van het onderzoek en de beschikking. Het proces-verbaal van de behandeling door de raadkamer gaf geen aanwijzing dat de behandeling in het openbaar had plaatsgevonden, en er was ook geen bewijs dat de uitzonderingen van artikel 22, tweede en derde lid, Sv waren toegepast. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het openbaarheidsbeginsel in de strafrechtelijke procedure en de gevolgen van het niet naleven van dit beginsel.