Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
19 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1967, was beschuldigd van medeplegen van valsheid in geschrift. Dit betrof het valselijk opmaken van een factuur die aan de Belastingdienst was toegestuurd ter onderbouwing van geclaimde voorbelasting, in strijd met artikel 225, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging had middelen van cassatie ingediend, vertegenwoordigd door de advocaten N. van der Laan en D. Bektesevic. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de ingediende middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de middelen geen rechtsvragen opriepen die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, en het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.