In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over wanprestatie en de mogelijkheid voor de koper om terug te komen op een koopovereenkomst. De eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 oktober 2017. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel en eerdere arresten van het hof. De eisers werden in deze procedure bijgestaan door hun advocaat mr. M.W. Scheltema.
De verweersters, [verweerster 1] en [verweerster 2], hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld, waarbij zij werden vertegenwoordigd door de advocaten mr. M. Littooij en mr. M.B.A. Alkema. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweersters zijn begroot op € 6.575,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.