ECLI:NL:HR:2019:41

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
17/02266
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beschikking inzake beslag onder bankrekening en toepassing beslagvrije voet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 12 april 2017. De zaak betreft een klaagschrift van de klaagster, die zich verzet tegen een beslag dat onder haar bankrekening is gelegd op een geldbedrag van € 6.272,91. Dit beslag is gelegd in het kader van een verdenking van vermogensdelicten. De klaagster beroept zich op de beslagvrije voet, die van toepassing zou moeten zijn op haar bijstandsuitkering. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat de beslagvrije voet niet geldt voor beslag onder een bankrekening.

De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast. De Hoge Raad stelt dat de rechter bij de beoordeling van een klaagschrift als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering moet onderzoeken of er ten tijde van de beslissing sprake is van een verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Daarnaast moet de rechter nagaan of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later aan de klaagster een verplichting tot betaling van een geldboete of een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.

De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank deze maatstaven niet heeft aangelegd, waardoor de beschikking ontoereikend gemotiveerd is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

Uitspraak

22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02266 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 12 april 2017, nummer RK 17/260, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van het onder de klaagster op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag op een geldbedrag van € 6.272,91, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Klaagster stelt in haar klaagschrift dat onder het beslag op haar bankrekening is gevallen een uitkering namens de Bijstandswet ad € 6.272,91. Namens klaagster heeft mr. Van Tuinen verzocht om teruggave van voornoemde uitkering. Hiertoe heeft mr. Van Tuinen aangevoerd dat de betaling van voornoemde uitkering aan klaagster beneden de beslagvrije voet ligt.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de beslagvrije voet niet geldt, indien beslag wordt gelegd onder een bank. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de wet uitsluitend voorziet in een beslagvrije voet voor beslagen gelegd onder een derde tot periodieke betalingen, en het bankbeslag geen periodieke betaling is. Gelet hierop dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat de wet uitsluitend voorziet in een beslagvrije voet voor beslagen gelegd onder een derde tot periodieke betalingen. De rechtbank oordeelt dat er een wezenlijk verschil is tussen het beslag op periodieke betalingen en het beslag op een bankrekening, nu het beslag op een bankrekening slechts het op dat moment aanwezige saldo betreft. De rechtbank zal het klaagschrift derhalve ongegrond verklaren."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster, als verdachte, een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
2.4.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Daarom is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is in zoverre gegrond; voor het overige behoeft het geen bespreking.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 januari 2019.