Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beslissing
26 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor verschillende overtredingen van de Opiumwet, met name het meermalen afleveren, verstrekken of vervoeren van een grote hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten, en deelneming aan een criminele organisatie. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat E.E.W.J. Maessen. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld. De eerste drie middelen konden niet tot cassatie leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Het vierde middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd echter gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot veertien maanden en drie weken, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen.