Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
26 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 21 november 2016 is gewezen. De verdachte, geboren in 1974, is veroordeeld voor verschillende overtredingen van artikel 3 van de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze overschrijding van de redelijke termijn moet leiden tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De nieuwe beslissing houdt in dat de taakstraf is verminderd tot 171 uren, subsidiair 85 dagen hechtenis, terwijl het beroep voor het overige is verworpen.