Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede en het derde middel
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Beslissing
26 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 16 januari 2017, nummer H-112/16. De verdachte, geboren in 1989, was betrokken bij de uitvoering, het vervoer en het aanwezig hebben van 1100 kilo cocaïne in Aruba. De cocaïne was aan boord gebracht van een schip dat onder Hondurese vlag voer en voor anker lag in de territoriale wateren van Aruba. Na de uitvaart van het schip heeft de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied het schip op volle zee aangehouden en de cocaïne in beslag genomen. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, onder andere vanwege volkenrechtelijke bezwaren en schending van de soevereine gelijkheid van Honduras. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2019:422) niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die is verminderd van acht jaren naar zeven jaren en zes maanden, omdat de redelijke termijn voor berechting is overschreden. Het beroep is voor het overige verworpen.