Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
2 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 10 april 2017, met nummer RK 17-000779. De klaagster, geboren in 1972, heeft een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot de inbeslagname van goederen. De klaagster heeft klachten geuit over het niet verstrekken van stukken in de beklagprocedure en de begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank dat het belang van het strafrecht zich verzet tegen de teruggave van de in beslaggenomen goederen. De Hoge Raad heeft op 2 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.