3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [verweerster] is een adviesbureau dat zich bezighoudt met werkzaamheden op het gebied van accountancy en fiscale advisering. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is directeur en enig aandeelhouder. De feitelijke werkzaamheden worden verricht door [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ).
(ii) De Stichting is op 24 maart 2011 opgericht door [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) en [betrokkene 2] . De Stichting stelt zich ten doel het beleven, onderhouden en bevorderen van de cultuur, de religie en de traditie van Hindoes. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door het realiseren en in stand houden van een Hindoestaanse tempel (hierna: de mandir).
(iii) Het bestuur van de Stichting werd aanvankelijk gevormd door [betrokkene 3] , voorzitter, [betrokkene 2] , penningmeester en [betrokkene 4] , secretaris. [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) is sedert de oprichting als commissaris aan de Stichting verbonden. De Stichting kreeg de naam ‘ [B] ’.
(iv) Op de website van de Stichting zijn de volgende mededelingen gedaan:
“
koopovereenkomst getekend
Op 4 juni 2010 heeft de stichting met trots de koopovereenkomst getekend van de grond waarop de mandir gebouwd zal worden.
notariële levering van de grond waar de Mandir op gebouwd zal worden
Op 9 december 2011 is de grond notarieel overgedragen. De bouwhekken zijn onlangs geplaatst waarna op zeer korte termijn gestart zal worden met het graven van de bouwput.”
( v) Op een flyer van de Stichting staat onder meer:
“
[B] is in 2011 opgericht en heeft als primair doel het behartigen en bevorderen van religieuze, culturele belangen en van het welzijn van de belijders van het hindoeïsme in Almere en omgeving. Daarnaast heeft de stichting mede als doel het doen realiseren van een traditioneel Mandir gebouw in Almere. Met dit laatste doel heeft de stichting reeds een aanvang gemaakt door grond te kopen aan de Evenaar te Almere-Buiten om daar de Mandir te doen bouwen. (…)”
(vi) Op 3 november 2011 heeft de Stichting het voor de bouw van de mandir gereserveerde perceel van de gemeente Almere gekocht. De grond is op 9 december 2011 geleverd aan [betrokkene 5] in privé.
(vii) [verweerster] heeft de volgende bedragen – onder vermelding van de hieronder weergegeven omschrijvingen – overgemaakt naar de bankrekening van Stichting (in totaal € 26.365,--):
“
5 juni 2012 € 1.000,00 Donatie twee stuks heipalen ten behoeve van bouw mandir 036
3 juli 2012 € 765,00 Donatie benefietavond 23062012 tbv bouw Shri Vishnu Mandir
30 nov 2012 € 3.500 Gift t.b.v. bouw Mandir
28 jan 2013 € 1.000,00 donatie
4 maart 2013 € 100,00 Donatie 2013
17 april 2013 € 18.000,00 Donatie cf afspraak
3 mei 2013 € 2.000,00 Donatie”
(viii) In een e-mailbericht van 17 maart 2014 schreef [betrokkene 2] namens [verweerster] aan de secretaris van de Stichting:
“
Graag voor mijn bedrijf de volgende facturen opmaken
Reclame kosten 2012 € 3.500,-
Reclame kosten 2013 € 20.000,-
Bedragen zijn al reeds voldaan door mijn bedrijf.”
(ix) [betrokkene 2] en [betrokkene 5] – neef en oom – zijn gebrouilleerd geraakt. [betrokkene 2] is in maart 2014 afgetreden als penningmeester van de Stichting.
3.2.1In dit geding vordert [verweerster] , voor zover in cassatie van belang, veroordeling van de Stichting tot terugbetaling van de hiervoor in 3.1 onder (vii) genoemde bedragen. [verweerster] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij deze schenkingen niet zou hebben gedaan als zij geweten had dat de grond waarop de mandir zou worden gebouwd, niet door de Stichting, maar door [betrokkene 5] in eigendom was verkregen. [verweerster] heeft de schenkingsovereenkomst vernietigd met een beroep op dwaling.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3.2.2Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering alsnog toegewezen. Het heeft geoordeeld dat ten aanzien van elk van de hiervoor in 3.1 onder (vii) vermelde bedragen sprake is geweest van schenking (rov. 4.7 en 4.8). Met betrekking tot het verweer van de Stichting dat het beroep op dwaling faalt omdat [betrokkene 2] als penningmeester van de Stichting op de hoogte was van het feit dat niet de Stichting, maar [betrokkene 5] de grond had gekocht waarop de mandir werd gebouwd heeft het hof het volgende overwogen:
“4.18 [verweerster] heeft weersproken dat [betrokkene 2] op de hoogte was van het feit dat niet de Stichting maar [betrokkene 5] eigenaar van de grond was, zodat dat vooralsnog niet is komen vast te staan. Maar wanneer er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [betrokkene 2] over deze kennis beschikte, geldt het volgende.