Uitspraak
wonende te [woonplaats]
,
wonende te [woonplaats]
,
gevestigd te [vestigingsplaats]
,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verkoop van landbouwgrond aan een projectontwikkelaar. De verkopers hadden een beding in de overeenkomst dat hen het recht gaf om twee nader te bepalen bouwkavels van ten minste 500 m2 te verwerven. Het geschil betrof de uitleg van deze overeenkomst, met name welke kavels de verkopers mochten kiezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant en arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De eisers tot cassatie, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.P. van den Berg, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 2 januari 2018. De verweerster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.E.M.G. Peletier, heeft een verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de eisers niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.