ECLI:NL:HR:2019:524

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
18/03133
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in belastingzaken en de gevolgen voor de aanslag vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een belastingaanslag en een boetebeschikking opgelegd aan [X] B.V. voor het jaar 2014. De belanghebbende had geen gevolg gegeven aan de uitnodiging van de Inspecteur om aangifte te doen, wat leidde tot een ambtshalve vastgestelde aanslag van € 50.000 en een verzuimboete. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag en vroeg om gehoord te worden. De Inspecteur heeft echter geen uitnodiging voor een hoorgesprek verzonden, wat leidde tot de vraag of de hoorplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was geschonden.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de Inspecteur voldoende gelegenheid had gegeven voor een hoorgesprek, maar de Hoge Raad oordeelde anders. De Hoge Raad stelde vast dat de Inspecteur de belanghebbende in beginsel diende te horen, en dat het niet uitnodigen voor een hoorgesprek niet gerechtvaardigd was op de grond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank, en droeg de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van de belanghebbende, met inachtneming van de hoorplicht.

Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van de hoorplicht in belastingzaken en de rechten van belastingplichtigen om gehoord te worden in bezwaarprocedures.

Uitspraak

5 april 2019
Nr. 18/03133
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 5 juni 2018, nr. 17/00850, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/7681) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

2.1.1.
Omdat belanghebbende geen gevolg had gegeven aan de uitnodiging tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014, heeft de Inspecteur de aanslag voor dat jaar opgelegd naar een door hem ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 50.000 en bij beschikking een verzuimboete opgelegd.
2.1.2.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking. In het bezwaarschrift staat onder meer:
“Ik verzoek u, indien u niet dan wel niet geheel, aan het bezwaar tegemoet wilt komen, een uitnodiging om gehoord te worden, te laten verzenden.”
2.1.3.
Bij brief van 31 augustus 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld alsnog aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 te doen en het bezwaar tegen de boete te motiveren. Deze brief bevat geen mededelingen naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende om te worden gehoord. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief.
2.1.4.
De Inspecteur heeft bij brief van 29 september 2016 belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld aangifte te doen en het bezwaar tegen de boete te motiveren. In die brief staat ook:
“Horen
In het besluit van 15 februari 2016, nr. BLKB 2016/19, heeft de staatssecretaris besloten dat het initiatief voor het horen van de belastingplichtige, conform artikel 7:2 Awb, bij de inspecteur ligt. Tevens is in dit besluit besloten dat de inspecteur contact dient op te nemen met de belastingplichtige. Ik wil u hierbij dan ook op uw hoorrecht wijzen in verband met mijn voorlopige beslissing op uw bezwaren.
Voor een reactie kunt u ook mij bellen op het bovenstaand doorkiesnummer. Als u schriftelijk reageert verzoek ik u bij uw reactie aan te geven of u een hoorgesprek wilt. Indien ik vóór [14 oktober 2016] geen reactie van u ontvang, ga ik er van uit dat u afziet van het recht om gehoord te worden.”
2.1.5.
Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief.
2.1.6.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Daarbij heeft de Inspecteur vermeld dat hij heeft afgezien van het horen van belanghebbende omdat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn.
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur de hoorplicht van artikel 7:2 Awb heeft geschonden doordat hij belanghebbende niet heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek.
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gegeven om te worden gehoord. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de Inspecteur, na zijn brief van 31 augustus 2016, belanghebbende in zijn brief van 29 september 2016 nogmaals heeft gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van stukken en op de mogelijkheid te worden gehoord. Hiertegen richt zich het middel.
2.4.1.
Het Hof is terecht ervan uitgegaan dat de Inspecteur belanghebbende, die daarom had verzocht, in beginsel diende te horen en dat hij daarvan niet kon afzien op de grond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Hier doet zich immers niet een geval voor waarin uit het bezwaarschrift zelf aanstonds volgt dat het bezwaar ongegrond is en er over die conclusie redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is (vgl. Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 146).
2.4.2.
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift te kennen gegeven dat zij gehoord wilde worden. Bij de hiervoor in 2.1.4 weergegeven brief van 29 september 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om vóór 14 oktober 2016 te reageren voor het maken van een afspraak. Wanneer de inspecteur op een dergelijk verzoek geen reactie ontvangt, mag hij daaruit niet afleiden dat de belanghebbende stilzwijgend afstand doet van zijn recht om te worden gehoord (vgl. HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751, rechtsoverweging 3.3).
Het Hof heeft dit miskend. Het middel slaagt.
2.5.
De uitspraak van het Hof kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven. De Inspecteur dient opnieuw op de bezwaren te beslissen met toepassing van artikel 7:2 Awb.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover die ziet op de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 en de daarbij gegeven boetebeschikking, behoudens de beslissing met betrekking tot het griffierecht,
vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
draagt de Inspecteur op om met inachtneming van dit arrest opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van belanghebbende,
draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 508 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald,
draagt de Inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 501,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019.