Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 1 maart 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1964. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld, waarbij het eerste en tweede middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Het derde middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelt dat dit middel gegrond is, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Bovendien is er meer dan twee jaar verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, terwijl de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren zich niet leent voor vermindering. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn is overschreden, maar verwerpt uiteindelijk het beroep.