ECLI:NL:HR:2019:556

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
17/02922
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf voor mishandeling van zijn kind en het in hulpeloze toestand brengen van iemand waarvoor hij wettelijk verantwoordelijk is. De verdediging heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij onder andere is aangevoerd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum en dat er niet adequaat is gereageerd op het gevoerde verweer in hoger beroep. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste twee middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Echter, het derde middel, dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft geresulteerd in een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2019 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

9 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/02922
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 juni 2017, nummer 22/004457-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2019.