Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 juli 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1949, heeft in een interview met een krant uitlatingen gedaan over zijn ex-vrouw. De vraag die aan de Hoge Raad wordt voorgelegd, is of deze uitlatingen kunnen worden aangemerkt als strafbare belediging op grond van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep en overweegt dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het beroep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad volgt deze conclusie en verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan op 16 april 2019 en is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.