Uitspraak
1.Geding in cassatie
1° op grond van een overeenkomst van huurkoop onder zich houdt,
3.Beslissing
23 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van een snelheidsovertreding die was begaan door een onbekend gebleven bestuurder van een auto die door de verdachte was gehuurd. De kern van de zaak was of de huurovereenkomst voldoende was om aan te nemen dat de verdachte de auto tot duurzaam gebruik onder zich had, zoals vereist door de Wegenverkeerswet 1994.
De bewezenverklaring stelde dat de verdachte houder was van het motorvoertuig, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze conclusie niet zonder meer kon worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De enkele omstandigheid dat de verdachte de auto had gehuurd op het moment van de snelheidsovertreding, was niet voldoende om te concluderen dat hij de auto tot duurzaam gebruik onder zich had. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs om de status van houder van een voertuig vast te stellen, vooral in situaties waarin de bestuurder onbekend is. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van de wet, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak en de terugverwijzing van de zaak.