Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
23 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte, de moeder van een minderjarige, is veroordeeld voor het opzettelijk onttrekken en onttrokken houden van haar achtjarige zoontje aan het wettig gezag van de vader. De moeder had haar zoontje naar Nigeria laten reizen en daar laten verblijven. De Hoge Raad behandelt verschillende klachten van de verdachte, waaronder de vraag of Groningen als pleegplaats kan worden aangemerkt, gezien het feit dat het om een omissiedelict in Nigeria gaat. Daarnaast wordt er geklaagd dat niet kan worden vastgesteld dat de uitoefening van gezag door de vader onmogelijk was gemaakt door het buiten diens invloedssfeer brengen van het kind. Ook wordt betwist of de verdachte aan alle subjectieve en objectieve bestanddelen van de tenlastelegging heeft voldaan. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, maar constateert wel dat de redelijke termijn van het proces is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren naar twee jaren en tien maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.