In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] C.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2018, nr. 17/00219. Het beroep in cassatie was gericht tegen een beschikking die was gegeven op een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het voorgestelde middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, dan wel dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden. Daarom heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.