Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
21 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2017. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij meerdere pogingen tot diefstal met braak in bedrijfspanden in Amstelveen, wat valt onder artikel 311, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat W.H. Jebbink. In de schriftelijke middelen van cassatie werden verschillende bewijsklachten aangevoerd, evenals een vordering tot schadevergoeding voor schade aan een stofzuiger die tijdens schoonmaakwerkzaamheden was gebruikt. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk heeft overgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de middelen geen rechtsvragen opriepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het Gerechtshof.