ECLI:NL:HR:2019:783

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
17/04745
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot zware mishandeling en beroep op noodweer

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft tijdens een ruzie, die ontstond na een gezamenlijke autorit vanuit Parijs, de aangever meermalen met een steen tegen het achterhoofd geslagen. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, maar het hof heeft dit beroep verworpen. Het hof oordeelde dat niet aannemelijk was dat er op het moment van de aanval sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn is overschreden, maar dat er geen rechtsgevolg aan verbonden hoeft te worden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en het oordeel van het hof bevestigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/04745
Datum21 mei 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 13 september 2017, nummer 21/005922-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot constatering dat de redelijke termijn is overschreden en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vijfde middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 mei 2019.