ECLI:NL:HR:2019:878

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
18/04656
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak van het Gerechtshof Den Haag

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 oktober 2018, nr. BK-18/00742, die een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 17 augustus 2018 gegrond heeft verklaard. De Hoge Raad beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en stelt vast dat er geen wettelijke bepaling is die het mogelijk maakt om in cassatie te komen tegen een uitspraak van het Hof in deze context. Dit betekent dat de Hoge Raad niet kan ingaan op het beroep in cassatie, aangezien de wet dit niet toestaat. De Hoge Raad verwijst naar artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin is bepaald dat de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Aangezien er geen dergelijke wettelijke bepaling is voor de onderhavige zaak, wordt het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast ziet de Hoge Raad geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/04656
Datum7 juni 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 oktober 2018, nr. BK-18/00742, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 17 augustus 2018.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad enkel kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van het Hof als de onderhavige, waarbij het Hof een verzet gegrond heeft verklaard. Dat wordt niet anders indien een uitspraak op verzet tevens een beslissing bevat op een verzoek om vergoeding van de kosten die in verband met de behandeling van het verzet zijn gemaakt (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:363, rechtsoverweging 2.2). Het beroep in cassatie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.