ECLI:NL:HR:2019:878
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak van het Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 oktober 2018, nr. BK-18/00742, die een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 17 augustus 2018 gegrond heeft verklaard. De Hoge Raad beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en stelt vast dat er geen wettelijke bepaling is die het mogelijk maakt om in cassatie te komen tegen een uitspraak van het Hof in deze context. Dit betekent dat de Hoge Raad niet kan ingaan op het beroep in cassatie, aangezien de wet dit niet toestaat. De Hoge Raad verwijst naar artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin is bepaald dat de Hoge Raad enkel kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Aangezien er geen dergelijke wettelijke bepaling is voor de onderhavige zaak, wordt het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast ziet de Hoge Raad geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.