Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
11 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 28 november 2017 werd uitgesproken. De verdachte, geboren in 1997, was betrokken bij een reeks straatroven en werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en wederspannigheid. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij onder andere bewijsklachten en een klacht over de motivering van de oplegging van TBS met dwangverpleging aan de orde kwamen. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf en tot vermindering van de duur daarvan, maar heeft het beroep voor het overige verworpen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De beoordeling van de middelen behoeft geen nadere motivering, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis en de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. De opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege lenen zich niet voor vermindering. De Hoge Raad heeft daarom volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en heeft het beroep verworpen.