In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was ingesteld namens [X] te [Z]. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij een volmacht had om het beroepschrift in te dienen, of een verklaring van degene namens wie hij het beroep had ingesteld dat deze daarmee instemde. Dit verzoek is op 20 september 2018 per aangetekende brief verzonden en volgens Track&Trace van PostNL afgeleverd op het opgegeven adres. Echter, de indiener heeft de gevraagde machtiging of verklaring niet overgelegd. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat de indiener niet bevoegd was om namens [X] beroep in cassatie in te stellen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.