ECLI:NL:HR:2019:959

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
17/05793
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van klaagschrift inzake beslag ex art. 94 Sv op voertuig verkregen door afpersing

In deze zaak gaat het om een klaagschrift van de klager tegen een beslag dat is gelegd op een personenauto, waarvan de klager stelt dat deze aan hem toebehoort. De auto is in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, omdat deze vermoedelijk door middel van afpersing is verkregen. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, zonder de juiste maatstaven toe te passen bij de beoordeling van het beslag. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank niet heeft aangetoond dat zij de relevante criteria heeft gehanteerd bij de beoordeling van het klaagschrift. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden behandeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing bij de beoordeling van klaagschriften tegen beslag, waarbij de rechter moet vaststellen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag rechtvaardigt. De beslissing van de Hoge Raad is genomen op 18 juni 2019.

Uitspraak

18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/05793 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 december 2017, nummer RK 17/003558, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van het onder de klager inbeslaggenomen voertuig ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor beantwoording van de vraag of het inbeslaggenomen voertuig al dan niet terug kan worden gegeven aan klager, dient te worden getoetst of klager al dan niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat klager aangifte heeft gedaan van diverse bedreigingen na de aankoop van het inbeslaggenomen voertuig. Daarentegen blijkt ook uit het dossier dat tegen klager aangifte is gedaan waarin is gesteld dat klager het voertuig door middel van afpersing heeft verkregen. Vooralsnog is uit het dossier niet af te leiden wie onder deze omstandigheden de rechtmatige eigenaar van het voertuig is. Hier doet zich dus niet het geval voor dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat klager als rechthebbende van het in beslag genomen voertuig moet worden aangemerkt. Gelet hierop dient het beklag ongegrond te worden verklaard."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
2.4.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Daarom is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is gegrond.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2019.