ECLI:NL:HR:2019:968

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
17/04748
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vernietiging en terugwijzing in cassatie wegens onbegrijpelijkheid van verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen in witwaszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 augustus 2017. De verdachte, geboren in 1972, was beschuldigd van medeplegen van witwassen van een geldbedrag van in totaal EUR 2.136.030,-. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd, met terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen niet begrijpelijk was, omdat er geen nadere motivering was gegeven voor de conclusie dat de bewezenverklaring met behulp van die voorwerpen was begaan of voorbereid. Dit leidde tot de partiële vernietiging van de uitspraak en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de cassatie was overschreden, wat resulteerde in een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden naar 28 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad heeft de overige middelen van de verdachte verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een begrijpelijke motivering bij verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/04748
Datum18 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van
8 augustus 2017, nummer 23/000136-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1..Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2..Beoordeling van het tweede middel

2.1
Het middel klaagt over de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen vermeld in het dictum van het vonnis van de Rechtbank onder 1, 6, 8, 9, 10, 14, 15, 16, 17, 18 en 19.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“omstreeks 12 september 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, een geldbedrag van in totaal EUR 2.136.030,-, voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 tot en met 8.
2.2.3
Het Hof heeft, anders dan de Rechtbank, aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd, waarbij het Hof kennelijk heeft beoogd de beslissing van de Rechtbank tot verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen te bevestigen. Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt onder het opschrift ‘Beslag’ het volgende in:
“Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1. 1.00 STK Zaktelefoon Blackberry, 5251646;
- 6. 1.00 STK USB-stick (memorykaart) Kingston, 5251938;
- 8. 1.00 STK Zaktelefoon Blackberry Curv, 5251645;
- 9. 1.00 STK Verpakkingsmateriaal, 5252116;
- 10. 1.00 STK Verpakkingsmateriaal, 5252117;
- 14. 1.00 STK Computer Thinkpad, 5251674;
- 15. 1.00 STK Zaktelefoon, 5251675;
- 16. 1.00 STK Zaktelefoon Nokia, 5251676;
- 17. 1.00 STK Zaktelefoon Blackberry, 5251677;
- 18. 1.00 STK Zaktelefoon Blackberry, 5251678;
- 19. 1.00 STK Zaktelefoon Nokia, 5251679.
dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan of voorbereid.”
Het in zoverre bevestigde vonnis houdt voorts onder het opschrift ‘Beslissing’ dienaangaande – kort gezegd – in dat bovengenoemde voorwerpen verbeurd worden verklaard.
2.3
In aanmerking genomen hetgeen ten laste van de verdachte is bewezenverklaard en mede gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering dienaangaande heeft vastgesteld, is het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde met behulp van de in het middel bedoelde voorwerpen is begaan of voorbereid, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk. Het middel slaagt.

3..Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4..Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk.

5..Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van de in het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank genoemde voorwerpen, genummerd 1, 6, 8, 9, 10, 14, 15, 16, 17, 18 en 19, alsmede wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, beloopt;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2019.