Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
9 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het beroep was ingesteld door de verdachte, die betrokken was bij het medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte had grote geldbedragen verstopt in gemalen kip en kiprollade, die vanuit Nederland naar onder andere Aruba werden getransporteerd. Voor zijn bijdrage ontving de verdachte een percentage van het getransporteerde geld als commissie.
De advocaat D.G. Kock, die de verdachte vertegenwoordigde, diende een schriftuur in, maar de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om advies uit te brengen. Uiteindelijk kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom werd besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de strikte toepassing van de ontvankelijkheidseisen in cassatiezaken, vooral in complexe strafzaken zoals deze, waarin internationale elementen en grote geldbedragen een rol spelen. De beslissing benadrukt ook de rol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege in Nederland, dat toeziet op de correcte toepassing van het recht door lagere rechters.