In deze zaak heeft eiser [eiser 1] cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 augustus 2018. De Hoge Raad behandelt de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak, waarbij ook de samenhang tussen verschillende vorderingen aan de orde komt. Eiser [eiser 1] woont in Angola en heeft de zaak aangespannen tegen PT VENTURES SGPS S.A., een onderneming gevestigd in Funchal, Portugal. De advocaten van de partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaat van [eiser 1] ook schriftelijk heeft gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock, die tot verwerping van het principale cassatieberoep strekt.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser 1] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep van PTV, dat afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep, behoeft geen behandeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en [eiser 1] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Het arrest is uitgesproken op 12 juni 2020 door de vicepresident en de raadsheren van de Hoge Raad.