Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
30 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van afpersingen. De betrokkene, geboren in 1980, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was geschat op € 43.696,70. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot vernietiging van deze uitspraak, maar alleen voor het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de daarmee samenhangende betalingsverplichting aan de Staat. De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet had meegewogen dat de betrokkene aan benadeelde partijen proceskostenveroordelingen diende te voldoen. Dit leidde tot de conclusie dat het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat, diende te verlagen tot € 43.011,70, evenals de betalingsverplichting. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en stelt vast dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg in deze zaak. De uitspraak van het hof werd vernietigd voor het specifieke bedrag, maar de overige onderdelen van de uitspraak bleven in stand.