Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
4 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 19 juni 2018 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995. De verdachte was betrokken bij een ramkraak op een winkel die dure kleding verkocht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat M.C. van der Want uit Middelburg. In de schriftelijke verdediging is een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.