ECLI:NL:HR:2020:1168

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
19/03073
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in strafzaak na verlate indiening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had op 16 mei 2019 een kennisgeving van een voorwaardelijke veroordeling ontvangen, waarin onder andere een poging tot diefstal met braak werd vermeld, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en een taakstraf van tachtig uren. Volgens artikel 432 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering moet een cassatieberoep binnen veertien dagen na de bekendmaking van de uitspraak worden ingesteld. De verdachte heeft echter pas op 27 juni 2019 cassatie ingesteld, wat betekent dat het beroep te laat was. De Hoge Raad oordeelde dat de einduitspraak van het hof op dat moment al aan de verdachte bekend was, en dat het cassatieberoep derhalve niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van cassatieberoepen en de strikte naleving van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03073
Datum30 juni 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 april 2019, nummer 21-000337-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep in cassatie.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
In artikel 432 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspraak de verdachte bekend is.
2.2
De akte cassatie houdt in dat de verdachte zelf ter griffie is verschenen voor het instellen van het beroep. Aan voormelde akte is een schriftelijk stuk, ‘motivering voor cassatie acte’, met een bijlage gehecht. Dit stuk is ondertekend door - naar de Hoge Raad begrijpt - de verdachte. Volgens dit stuk heeft de verdachte op 16 mei 2019 een kennisgeving voorwaardelijke veroordeling ontvangen. Die kennisgeving vermeldt, kort gezegd, een poging tot diefstal met braak (met vermelding van pleegdatum en pleegplaats) alsmede de veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en een taakstraf van tachtig uren. Tevens worden de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel “ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde” vermeld. Daaruit moet worden afgeleid dat de einduitspraak van het hof toen aan de verdachte bekend was. Daarom had op grond van artikel 432 lid 2 Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na ontvangst van de kennisgeving voorwaardelijke veroordeling op 16 mei 2019. Het beroep is echter pas ingesteld op 27 juni 2019. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 juni 2020.