Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
7 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een schietincident dat plaatsvond op 21 februari 2016 in Utrecht, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie (WWM) met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en opzetheling. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 september 2017. De advocaat van de verdachte, J.C. Reisinger, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, waarop de advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar elf maanden en een week, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
De uitspraak is gedaan op 7 januari 2020 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.