Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
28 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft de verdachte die in 1997 geboren is en betrokken was bij het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid vuurwapens, munitie en drugs in een auto in Curaçao. De verdachte heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij de advocaat C. Reijntjes-Wendenburg cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis en de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren naar vier jaren en zes maanden.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.