Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
28 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 september 2018. De zaak betreft een verdachte die in verband met diefstal met braak werd vervolgd. De verdachte had een klacht ingediend over de afwijzing van een aanhoudingsverzoek, dat verband hield met een andere strafzaak die op dezelfde dag zou plaatsvinden. In deze andere zaak zou mogelijk een ISD-maatregel (Inrichting voor Stelselmatige Daders) worden opgelegd. De verdachte stelde dat, indien beide zaken op dezelfde zitting waren behandeld, het onmogelijk zou zijn geweest om naast de ISD-maatregel nog een andere straf op te leggen.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.