ECLI:NL:HR:2020:1379

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
19/00631
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak betreffende poging tot gekwalificeerde diefstal in Rijsenhout

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1995, was eerder veroordeeld voor poging tot gekwalificeerde diefstal (woninginbraak) in Rijsenhout. De aanvrager stelde dat het hof niet op de hoogte was van belangrijke informatie die had kunnen leiden tot zijn vrijspraak. Dit betrof onder andere verklaringen van drie personen die stelden dat de medeverdachte op het moment van de inbraak op een voetbalfeestje was, en processen-verbaal die de negatieve uitslag van vergelijkend werktuigsporenonderzoek naar breekijzers en een schroevendraaier bevestigden. De Hoge Raad oordeelde dat de vrijspraak van de medeverdachte niet voldoende was om de aanvraag tot herziening te onderbouwen, en dat de aangevoerde gronden niet het ernstige vermoeden wekten dat het hof tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. De aanvraag tot herziening werd dan ook afgewezen. De zaak benadrukt de strikte eisen die aan herzieningsverzoeken worden gesteld, vooral met betrekking tot nieuw bewijs en de impact daarvan op de eerdere uitspraak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00631 H
Datum8 september 2020
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 februari 2014, nummer 23/003865-13, ingediend door R.I. Takens, advocaat te Amsterdam,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 augustus 2013 – de aanvrager voor poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftig dagen hechtenis.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Bewezenverklaring en bewijsvoering

3.1
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
“hij op 16 mei 2013 te [plaats], om ongeveer 3.37 uur, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan het perceel [a-straat 1] weg te nemen goederen van hun gading, toebehorende aan [betrokkene 1], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader
- het slot van de voordeur hebben opengebroken of vernield en
- de deur hebben opengebroken/geforceerd (met behulp van een voorwerp), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.2
Het arrest houdt ten aanzien van de bewijsvoering het volgende in:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu er allemaal haken en ogen aan het rechercheonderzoek zitten, waardoor er te weinig bewijs is en teveel twijfel is ontstaan. Zo is er te weinig onderzoek gedaan, is er gerechercheerd van de plaats waar de verdachte is aangehouden in de richting van de plaats delict en komen de signalementen, zoals opgegeven door de getuige [betrokkene 2], niet overeen met de verdachte en zijn medeverdachte. Bovendien heeft de verdachte een aannemelijke verklaring afgelegd voor zijn aanwezigheid op de plaats waar hij is aangehouden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verbalisanten [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1]) en [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2]) krijgen op 16 mei 2013 omstreeks 03.37 uur, een melding van een mogelijke woninginbraak aan de [a-straat 1] te [plaats] (proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1236 2013048186-2 van 16 mei 2013). De twee mogelijke inbrekers zijn weggelopen richting de [b-straat]. Om 03.47 uur zijn de voornoemde verbalisanten ter plaatse op [c-straat], dat ligt in het verlengde van de [b-straat]. [verbalisant 1] ziet dan twee personen [c-straat] oversteken. Beide verbalisanten zien dat beide personen weg beginnen te rennen na het zien van een opvallend dienstvoertuig. Zij zien dat beide personen de bosschages in rennen. Een van hen, die later bleek te zijn verdachte, lag op zijn buik in de bosschages. Hij wordt met zijn handen tegen het achterliggende elektriciteitshuisje aangezet en daar aangehouden. De andere persoon rent door en wordt even later ook aangehouden door collega's van de voornoemde verbalisanten. Hij blijkt te zijn: [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) en bij hem wordt tijdens een veiligheidsfouillering een autosleutel aangetroffen van het merk Opel.
Naar aanleiding van voornoemde feiten en omstandigheden komt verbalisant [verbalisant 3] (hierna: [verbalisant 3]) in de hoedanigheid van hondengeleider, kort na de aanhoudingen ter plaatse (proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1237 2013048186-9 van 16 mei 2013) en besluit met de surveillancehond [naam] een nader onderzoek in te stellen naar mogelijk achtergelaten goederen in de nabije omgeving. Zij ziet dat [naam] in de buurt van een zogenaamd PEN-huisje (het hof begrijpt: het elektriciteitshuisje waar de verdachte is aangehouden) verhoogd zoekgedrag vertoont, wat inhoudt dat hij een verhoogde concentratie van menselijke lucht waarneemt. Kort daarop komt hij teruggelopen met een zwart lederen handschoen en daarna slaat hij aan bij het PEN-huisje, waar een groene zaklamp ligt (aanvullend proces-verbaal met nummer PL 1237 2013048186-50 van 17 juni 2013). Beide goederen zijn in beslag genomen. Vervolgens neemt [naam] een geurspoor waar van verse menselijke lucht via de groenstroken evenwijdig aan de [d-straat] en de [e-straat] te [plaats]. Bij de kruising bij de [a-straat] loopt [naam] linksaf de [a-straat] in, waarna hij geen overduidelijk geurspoor meer kan waarnemen.
Verbalisant [verbalisant 4] (hierna: [verbalisant 4]) krijgt op 16 mei 2013 om 03.40 uur een melding van twee inbrekers op de [a-straat 1] te [plaats]. Ter plaatse krijgt hij van een collega de bij [betrokkene 3] aangetroffen autosleutel en krijgt hij het verzoek om op zoek te gaan naar het bij de autosleutel behorende voertuig. [verbalisant 4] ziet vlak voor de kruising [c-straat] met de [d-straat] een voertuig van het merk Opel geparkeerd staan, nabij een PEN-elektrahuisje. Dit blijkt de auto behorende bij de autosleutel te zijn. De auto staat op naam van de zus van [betrokkene 3]. [verbalisant 4] ziet dan voor de passagiersstoel op de grond een zwart gekleurde lederen handschoen liggen en ziet dat de door [naam] aangetroffen handschoen een zeer grote gelijkenis vertoont met de door hem waargenomen handschoen in voornoemd voertuig. Ook worden in de Opel nog twee breekijzers, een bivakmuts en een masker aangetroffen. De Opel is vervolgens in beslag genomen en het ingebouwde navigatiesysteem is onderzocht (proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1263 2013048186-42 van 28 mei 2013). Uit het historieonderzoek van het navigatiesysteem blijkt dat als laatste adres is ingevoerd: [a-straat], [plaats].
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep onder meer verklaard dat hij en [betrokkene 3] op 16 mei 2013 na middernacht samen in de auto zaten op weg naar een feest op de voetbalvereniging van vrienden van [betrokkene 3]. Ze hebben de auto vlakbij geparkeerd en zijn vervolgens uit de auto gestapt om te kijken waar het feest was. Op het moment dat ze bij de voetbalvereniging aankwamen was echter alles donker en was er geen feest aan de gang. Ze zijn teruggegaan naar de auto en hebben bij de auto nog een sigaretje gerookt en in de bosschages geürineerd. Daarna zagen ze ineens politie. [betrokkene 3] rende weg omdat hij niet beboet wilde worden ter zake van wildplassen. Hijzelf heeft echter niet gerend en is blijven staan.
Het hof acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig nu deze in strijd is met de voornoemde bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die duidelijk hebben waargenomen dat beide personen wegrenden voor de politie, en hij geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid op 16 mei 2013 rond 03.45 uur in [plaats].
Op grond van de bevindingen van voornoemde verbalisanten, waaronder de korte tijdsspanne tussen de melding van de poging inbraak en de aanhouding van de beide verdachten in de nabije omgeving, de zeer grote gelijkenis tussen de aangetroffen zwartleren handschoen bij het PEN-huisje en de aangetroffen zwartleren handschoen in de Opel, het door de politiehond waargenomen geurspoor van de plaats van aanhouding van de verdachte tot aan de [a-straat] en het in het navigatiesysteem ingevoerde adres [a-straat] te [plaats], acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.”
3.3
De aanvulling verkort arrest houdt het volgende in:
“Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de nadere bewijsoverweging in het verkort arrest van 4 februari 2014 en voegt daar nog de volgende aan toe:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1236 2013048186-1 van 16 mei 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], dossierpagina’s 31 en 32.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als aangifte van [betrokkene 4] namens [betrokkene 1]:
Ik doe hierbij namens mijn ouders aangifte ter zake inbraak in/uit woning [a-straat 1] te [plaats]. Op 15 mei 2013 is mijn broer nog in de woning geweest. Alles was toen nog netjes. Op 16 mei 2013 omstreeks 04.41 uur werd ik gebeld door de politie dat er bij de woning van mijn ouders was ingebroken. Ik ben even later ter plaatse gekomen en zag dat de voordeur was opengebroken. Ik denk niet dat er goederen zijn weggenomen of dat men binnen is geweest. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Met het op pagina 3 van het verkort arrest vermelde proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 4] wordt bedoeld het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 1236 2013048186-14 van 16 mei 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], dossierpagina’s 44 en 45.”

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een door met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.1
In de aanvraag wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak indien het hof bekend zou zijn geweest met de gronden van de op 6 juli 2018 door het gerechtshof Amsterdam uitgesproken vrijspraak van de medeverdachte [betrokkene 3]. Dat arrest, dat bij de aanvraag is gevoegd, houdt als motivering van die vrijspraak het volgende in:
“Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot woninginbraak.
De raadsman van de verdachte heeft - overeenkomstig zijn in hoger beroep overgelegde pleitnotities - gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
De raadsman heeft daarbij een alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van de verdachte nabij de plaats delict.
Het hof stelt voorop dat het dossier verschillende voor de verdachte belastende feiten en omstandigheden bevat: de verdachte bevond zich op 16 mei 2013 midden in de nacht, korte tijd na de melding van de poging tot woninginbraak, in de directe omgeving van de [a-straat] te [plaats], alwaar de poging tot inbraak had plaatsgevonden. De verdachte en de medeverdachte renden weg na het zien van de politie.
In de auto waarin de verdachte reed werden breekijzers, een bivakmuts en een masker aangetroffen. Voorts was in het navigatiesysteem van de auto als laatste adres ingevoerd: [a-straat], [plaats]. De verklaring die de verdachte heeft afgelegd over zijn aanwezigheid aldaar op dat tijdstip, is niet op voorhand aannemelijk te noemen.
Het hof is evenwel van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Er ts geen bewijsmiddel voorhanden waaruit rechtstreeks de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit kan worden afgeleid. Genoemde verdachte omstandigheden zijn ook in onderling verband bezien niet sterk genoeg om tot een veroordeling te komen, waarbij van doorslaggevende betekenis is dat geen sprake is van een duidelijk signalement van de daders en de breekijzers niet matchen met de aangetroffen braaksporen.
De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.”
4.2.2
In de tekst van de wet en ook in de geschiedenis van de totstandkoming van de herzieningsregeling zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de opvatting dat de enkele vrijspraak van de medeverdachte van de aanvrager een gegeven vormt als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De gronden waarop een dergelijke vrijspraak steunt, kunnen onder omstandigheden zo’n gegeven opleveren, maar in deze zaak is dat niet het geval.
4.3
In de aanvraag wordt verder aangevoerd dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak indien het hof bekend zou zijn geweest met de bij de aanvraag overgelegde:
- (i) schriftelijke stukkenwaarin drie personen ([betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7]) aangeven dat de medeverdachte [betrokkene 3] in [plaats] was vanwege een voetbalfeestje, en
- (ii) drie processen-verbaal, waarin door de opstellers daarvan een nadere toelichting wordt gegeven op enkele resultaten van het naar de woninginbraak verrichte onderzoek en nader wordt ingegaan op de (mogelijke) betekenis daarvan, en waarin de negatieve uitslag wordt vermeld van een vergelijkend werktuigsporenonderzoek van drie breekijzers en een schroevendraaier uit de Opel.
Bij de beoordeling van deze gronden moet worden vooropgesteld dat voor de beantwoording van de vraag of zij het hiervoor onder 4.1 aangeduide ernstige vermoeden wekken, de gehele bewijsvoering van het hof van belang is. Het gaat er dus om of de aangevoerde gronden, gelet op de door het hof gebruikte bewijsmiddelen en de door het hof gegeven nadere bewijsoverwegingen, een dergelijk vermoeden wekken.
4.4
Het bewijsmateriaal waarover het hof bij het doen van zijn uitspraak beschikte, omvat, naast de aangifte van [betrokkene 4], diverse processen-verbaal die onder meer inhouden dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vlak na een inbraakmelding op 16 mei 2013 om 03.37 uur de aanvrager en [betrokkene 3], die het op een rennen hadden gezet nadat zij de politie-auto zagen, hebben aangehouden in de omgeving van de [a-straat] te [plaats]; dat de surveillancehond aan de hand van een geurspoor in de omgeving een zwart lederen handschoen heeft gevonden; dat die handschoen een zeer grote gelijkenis vertoonde met de handschoen in de nabij geparkeerde Opel; en dat in het navigatiesysteem van de Opel – die op naam van de zus van [betrokkene 3] stond en waarvan [betrokkene 3] de sleutel had – het adres [a-straat] [plaats] was ingevoerd.
4.5
De onder 4.3 (i) genoemde – globale en slechts op de medeverdachte betrekking hebbende – verklaringen van [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7] zijn in het licht van deze bewijsvoering van onvoldoende gewicht om te kunnen gelden als een gegeven in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv, nog daargelaten dat de verdachte blijkens de overwegingen van het hof heeft verklaard dat het feest bij de voetbalvereniging al zou zijn afgelopen toen hij samen met [betrokkene 3] ter plaatse arriveerde.
4.6
Ook de inhoud van de onder 4.3 (ii) genoemde processen-verbaal levert niet het ernstige vermoeden op dat het hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als het daarmee bekend was geweest. Voor zover hetgeen in deze processen-verbaal naar voren wordt gebracht al betrekking heeft op bevindingen die door het hof van belang zijn geacht voor de bewijsvoering, doet de inhoud van die processen-verbaal niet het ernstig vermoeden rijzen dat de door het hof gevolgde bewijsredenering onjuist is.
4.7
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 september 2020.