ECLI:NL:HR:2020:138

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
19/03655
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht door dreigende taal als eigenaar van perceel grond

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 29 november 2018 is gewezen. De verdachte, geboren in 1956, is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit gebeurde toen hij als eigenaar van een perceel grond, dat deels in gebruik was bij een ander, deze persoon sommeerde om zijn eigendommen van het perceel af te halen. Tijdens deze confrontatie uitte de verdachte dreigende taal, waarbij hij zei: 'ik zal jou en je gezin een kopje kleiner maken'. Deze uitlating valt onder artikel 285.1 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de verdachte beoordeeld. De advocaat van de verdachte, J. Boksem, heeft een schriftuur ingediend, die aan het arrest is gehecht. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de klachten over de uitspraak van het hof, kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 14 januari 2020, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03655
Datum14 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 november 2018, nummer 21/003220-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De procureur‑generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen. De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 januari 2020.