Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
22 september 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 11 oktober 2007. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in 1969. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat M.C. Levy. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft het eerste cassatiemiddel beoordeeld, dat klaagde over de rechtsgeldigheid van de betekening van de oproeping voor de nadere terechtzitting in hoger beroep. Het proces-verbaal van de terechtzitting op 30 augustus 2007 bevatte geen informatie waaruit kon blijken dat de niet-gemachtigde raadsman de gelegenheid had gehad om te klagen over de betekening van de oproeping. Dit leidde tot de conclusie dat de raadsman deze gelegenheid niet had gehad, waardoor in cassatie geklaagd kon worden over de betekening.
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, ontbrak de oproeping voor de nadere terechtzitting en de akte van uitreiking daarvan. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de oproeping op de juiste wijze was betekend volgens artikel 588 (oud) van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de betekening niet op de bij de wet voorgeschreven wijze had plaatsgevonden en verklaarde de betekening van de oproeping nietig. De beslissing over het tweede cassatiemiddel werd niet nodig geacht, gezien de uitkomst van het eerste middel.