Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 5 december 2018 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1986, is beschuldigd van poging tot doodslag, omdat hij in Amsterdam met een vuurwapen op een slachtoffer heeft geschoten. Het slachtoffer is door de kogel in zijn bovenarm geraakt. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, waarbij de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker betrokken waren. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen en heeft het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk verklaard, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan op 14 januari 2020, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.