In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eigenaar] en de Provincie Groningen. [Eigenaar] had beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 5 februari 2020 was gewezen in de zaak met nummer 168533 f HA ZA 19/177. De Provincie Groningen heeft een verweerschrift ingediend met het verzoek om het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal W.L. Valk heeft in zijn conclusie ook geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de klachten van [Eigenaar] over het vonnis van de rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het vonnis. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van [Eigenaar] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, tot op de datum van deze uitspraak.