Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
3 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 december 2018. De zaak betreft de vraag of de eis dat het bij het onderzoek gebruikte type ademanalyseapparaat is aangewezen bij ministeriële regeling, zoals opgenomen in artikel 10.1 van het Besluit Alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, moet worden aangemerkt als een strikte waarborg. De verdachte, geboren in 1978, heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.J.D. van Doleweerd. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.