Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
3 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het voorhanden hebben van een kogelgeweer van het kaliber .22 LR. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek met betrekking tot het bewezenverklaarde feit dat het kogelgeweer een vuurwapen van categorie II sub 3° zou zijn. De Hoge Raad heeft de bewijsvoering van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de gebruikte bewijsmiddelen niet voldoende waren om te concluderen dat het kogelgeweer als een vuurwapen van de genoemde categorie kon worden aangemerkt. De bewezenverklaring was niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed, vooral omdat de omschrijving van het wapen niet voldeed aan de wettelijke criteria. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat in dit geval het bewijs niet toereikend was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, maar erkende dat er bijzondere omstandigheden waren die de klacht over de bewijsvoering relevant maakten. Het arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral bij de kwalificatie van wapens onder de Wet wapens en munitie.