ECLI:NL:HR:2020:1900

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
19/00740
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit met betrekking tot vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De feiten betroffen een hennepplantage die was ingericht in de woning van de verdachte, waar hij samen met anderen hennepplanten had geteeld en elektriciteit illegaal had afgetapt. De verdachte voerde aan dat de hennepplantage er pas was gekomen nadat hij de woning had verlaten, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover het ging om de vervangende hechtenis die was opgelegd bij de schadevergoedingsmaatregel, en bepaalde dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, en oordeelde dat de cassatiemiddelen falen. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de bewijsvoering in zaken van hennepteelt en de toepassing van vervangende hechtenis.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00740
Datum1 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2019, nummer 21/003935-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
De cassatiemiddelen klagen, mede in het licht van een gevoerd verweer, over de bewezenverklaringen van het onder 2 en 3 tenlastegelegde, voor zover deze inhouden dat de verdachte in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen hennepplanten heeft geteeld en daar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening stroom heeft weggenomen. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
“Feit 2
hij in de periode van 4 oktober 2014 tot en met 13 januari 2015
in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft geteeld
- in een pand aan de [a-straat 1] te [plaats] , een hoeveelheid van ongeveer 402 hennepplanten of delen daarvan,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
(...)
Feit 3
hij in de periode van 4 oktober 2014 tot en met 13 januari 2015
(...)
in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk agent en brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0600-2015022029-1, gedateerd 13 januari 2015, dossierpagina 29-32, voor zover inhoudende als aangifte van [benadeelde] , zakelijk weergegeven:
(...)
[verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] , verdachte) en ik zijn getrouwd. We wonen in [plaats] aan de [a-straat 1] .
(...)
Mijn broer is naar [plaats] gekomen. Ik heb hem de hennepplantage laten zien.
In [plaats] bestaat de woning uit twee etages. Boven links is een kamer, die staat vol, ik gok zo’n 250 planten. Ons huis in [plaats] daar zijn zo een 500 planten. Dit heeft [verdachte] opgezet met zijn vrienden.
2. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0600‑2015022034-1, gedateerd 13 januari 2015, dossierpagina 37-42, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
[benadeelde] is mijn zus. [benadeelde] en [verdachte] woonden op een vakantiepark in [plaats] .
(...)
Ik ben naar [plaats] gereden. [benadeelde] vertelde mij dat ik naar de [a-straat 1] in [plaats] moest gaan. (...)
Toen ik de woning in kwam, rook ik meteen een wietgeur. Ik zag dat er in de kelder drie kamers waren. Twee waren ingericht als hennepkwekerij.
[benadeelde] vertelde dat zij en [verdachte] vanmorgen vanuit [plaats] waren gekomen en dat [verdachte] een hennepkwekerij had met zijn vrienden.
(...)
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal genummerd PL0900‑2015022029-14, gedateerd 14 januari 2015, dossierpagina 63-66, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben met [benadeelde] getrouwd.
Ik heb een woning gehuurd in [plaats] , [b-straat 1] .
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie opgemaakt proces-verbaal genummerd PL0600‑2015022029‑27, gedateerd 15 januari 2015, dossierpagina 68-71, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Van 12 op 13 januari 2013 heb ik bij [benadeelde] geslapen. Dit was in [plaats] aan de [a-straat 1] . We gaan naar [plaats] . We zijn in mijn woning aan de [b-straat 1] geweest. Hierna zijn we weer naar [plaats] gegaan. Onderweg kregen [benadeelde] en ik een heftige woordenwisseling. Ik heb haar thuis in [plaats] afgezet.
Ik heb de hennepkwekerij in de woning aan de [b-straat 1] in [plaats] opgezet. Ik heb de stroom buiten de meter om illegaal afgetapt.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 28 januari 2019, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
De hennepkwekerij in [plaats] was van mij. Ik ben hennepplanten gaan kweken om de mensen terug te betalen waar wij geld van hadden geleend. In [plaats] stond een tent met 100 hennepplanten. Ik heb de stroom aangelegd. Toen de politie kwam kijken, was de kwekerij net geruimd. Ik heb de woning in [plaats] 2,5 of 3 maanden voor de inval gehuurd. Ik ben in oktober 2014 de woning in [plaats] gaan huren.
De woning in [plaats] was onze gezamenlijk woning. Ik heb daar ongeveer een jaar gewoond. Ik wist wel dat de hennepkwekerij daar zat.
(...)
13. De door [verbalisant 7] opgemaakte aangifte van Liander N.V., gedateerd 23 januari 2015, dossierpagina 224-226, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Pleegplaats: [plaats]
Adres: [a-straat 1]
Liander N.V., heeft vanaf 10 april 2014 een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar bovengenoemd perceel.
Door de fraudespecialist van Liander N.V. is een onderzoek ingesteld naar de aansluiting waaronder de meetinrichting die eigendom is van Liander N.V. en die zich bevindt in bovengenoemd perceel.
De fraudespecialist constateerde op 13 januari 2015 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
De fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Nadat hij het deksel van de aansluitkast had verwijderd, zag hij dat aan de bovenzijde van de, zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt en er twee zekeringhouders waren bij geplaatst. Hij zag dat deze illegale aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit.
Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
De fraudespecialist en de politieambtenaar hebben aan de hand van indicatoren vastgesteld dat er sprake is geweest van eerdere oogsten.
Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel in ieder geval in de periode van 1 oktober 2014 tot 13 januari 2015. Naar aanleiding van deze inventarisatie en het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 23.031 kWh illegaal is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage.”
2.2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2019 hebben de verdachte en diens raadsman aldaar het volgende aangevoerd:
“De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
(...)
De hennepkwekerij in [plaats] was van mijn ex-vrouw. Zij had ook schulden. De woning in [plaats] was onze gezamenlijke woning. Ik heb daar ongeveer een jaar gewoond, maar ik ben daar weggegaan toen uitkwam dat het verhaal van de erfenis niet klopte. Ik wist wel dat de hennepkwekerij daar zat, maar ik heb daar niet aan meegewerkt.
Ik ben in oktober 2014 de woning in [plaats] gaan huren. Een paar maand daarvoor ben ik al uit de woning in [plaats] vertrokken. Ik kwam daar alleen voor mijn zoon. Ik had eerst nog geen andere woning, dus mijn kleren lagen er nog wel, maar ik woonde er niet meer. Ik heb wel gezien dat er iets gebeurde in een slaapkamer, maar ik heb daar verder geen aandacht aan besteed. Toen ik zelf nog in [plaats] woonde, zat er nog geen kwekerij. Die is er pas gekomen nadat wij trammelant hadden.
U houdt mij voor dat mijn ex-vrouw heeft verklaard dat de kwekerij al vanaf het begin in de woning zat en dat de woning daar ook op was uitgezocht. Dat is onzin.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman aanvoert, zakelijk weergegeven:
Wat betreft de kwekerij in [plaats] ligt er te weinig bewijs op grond waarvan de hennepteelt aan mijn cliënt kan worden toegerekend. Dit feit kan niet overtuigend bewezen worden. Ook het in vereniging plegen kan niet bewezen worden. Ik ga er vanuit dat [benadeelde] in vereniging met anderen heeft geteeld vanaf het moment dat zij en mijn cliënt uit elkaar zijn gegaan. Los daarvan meen ik dat [benadeelde] een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd als het gaat om de kwekerij in [plaats] .”
2.2.4
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en van de onderdelen van het onder 2 en 3 tenlastegelegde die zien op de hennepkwekerij in [plaats] wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof heeft voor het bewijs ook gebruikgemaakt van de door de verdediging betwiste verklaringen van aangeefster [benadeelde] . Het hof heeft deze verklaringen met de nodige behoedzaamheid bekeken en geoordeeld dat zij - op de onderdelen die zijn gebruikt voor het bewijs - voldoende betrouwbaar zijn. De verklaringen van aangeefster vinden op de belangrijkste punten steun in het overige gebezigde bewijsmateriaal.”
2.3
Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte met [benadeelde] woonde in [plaats] en daarnaast een woning had in [plaats] , en dat in beide woningen een hennepkwekerij en een illegale elektriciteitsaansluiting zijn aangetroffen. Het hof heeft daarnaast voor het bewijs gebruikt de verklaring van [benadeelde] dat de verdachte de hennepplantage in de woning in [plaats] heeft “opgezet met zijn vrienden”. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen houden verder in dat in die door de verdachte bewoonde woning te [plaats] de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en de stroom ten behoeve van de daar gevestigde hennepkwekerij illegaal werd afgenomen.
Op grond van deze bewijsvoering heeft het hof geoordeeld dat de verdachte in [plaats] in vereniging met een of meer anderen hennep heeft geteeld en stroom heeft gestolen. In dit oordeel ligt besloten dat het hof geen geloof heeft gehecht aan de verklaring van de verdachte dat de hennepplantage in [plaats] er nog niet was toen hij er woonde en dat die er pas is gekomen nadat hij en [benadeelde] “trammelant” hadden. Deze oordelen zijn - ook in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd - niet onbegrijpelijk.
2.4
De cassatiemiddelen falen.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van vijf weken en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig ander rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

4.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
4.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 december 2020.