Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
8 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte, een minderjarig meisje, betrokken was bij een steekincident op het metrostation Postjesweg in Amsterdam. De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechter verplicht is om de behandeling van de zaak aan te houden wanneer niet beide ouders van de minderjarige verdachte ter terechtzitting zijn verschenen. De advocaat van de verdachte, S.J. van der Woude, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie.
De Hoge Raad oordeelt dat op grond van artikel 496a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering de behandeling van de zaak moet worden aangehouden indien de ouders van de minderjarige verdachte in gebreke blijven om op de terechtzitting te verschijnen, tenzij er sprake is van uitzonderingssituaties zoals beschreven in lid 3 van dat artikel. De Hoge Raad stelt vast dat de wetgever de rechter de ruimte biedt om pragmatisch om te gaan met de verschijningsplicht van ouders, en dat de aanhouding alleen verplicht is als geen van beide ouders aanwezig is. In dit geval was de moeder van de verdachte wel aanwezig, waardoor de aanhouding niet verplicht was.
De Hoge Raad concludeert dat het cassatiemiddel van de verdachte berust op een onjuiste rechtsopvatting en verwerpt dit. Daarnaast wordt ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde jeugddetentie van 300 dagen naar 286 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie, en verwerpt het beroep voor het overige.