Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 september 2019. De verdachte, geboren in 1961, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat I.T.H.L. van de Bergh heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het betreft de vervangende hechtenis die was toegepast bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve voor het onderdeel dat betrekking heeft op de vervangende hechtenis.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof de verdachte de verplichting had opgelegd om een schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatiemiddel slaagt en heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het betreft de vervangende hechtenis. In plaats daarvan heeft de Hoge Raad bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.
Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van vervangende hechtenis in het kader van schadevergoedingsmaatregelen en biedt duidelijkheid over de mogelijkheden van gijzeling in dergelijke gevallen.