ECLI:NL:HR:2020:1978
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 mei 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 7 april 2020 werd behandeld. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Rechtbank had op 7 mei 2020 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 15 juli 2020 bij de Hoge Raad ingediend, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 18 juni 2020.
Belanghebbende had de mogelijkheid om te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 11 december 2020.