ECLI:NL:HR:2020:1978

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
20/02124
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 mei 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 7 april 2020 werd behandeld. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Rechtbank had op 7 mei 2020 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 15 juli 2020 bij de Hoge Raad ingediend, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 18 juni 2020.

Belanghebbende had de mogelijkheid om te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 11 december 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02124
Datum11 december 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 mei 2020, nr. SGR 19/7017 V op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 7 april 2020.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Rechtbank heeft op de uitspraak van de Rechtbank aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 7 mei 2020.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 15 juli 2020 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 18 juni 2020.
Aangezien belanghebbende vervolgens voor digitaal procederen heeft gekozen, heeft de griffier van de Hoge Raad belanghebbende via een op 13 oktober 2020 in het webportaal van de Hoge Raad geplaatst bericht in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2020.