ECLI:NL:HR:2020:2

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
18/03180
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een zeer actieve veelpleger in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1992, was veroordeeld voor mishandeling en diefstal, en kreeg de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd. De verdediging stelde dat de kwalificatie van de verdachte als 'zeer actieve veelpleger' onterecht was, omdat de rechtbank bij de beoordeling van de ISD-maatregel ten onrechte ook gevoegde misdrijffeiten had meegewogen. De Hoge Raad herhaalde echter eerdere overwegingen en oordeelde dat de richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers correct was toegepast. De Hoge Raad benadrukte dat de richtlijn als 'recht' moet worden beschouwd en dat de eisen voor de oplegging van de ISD-maatregel strikt moeten worden nageleefd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de verdediging een onjuiste lezing van de richtlijn hanteerde. De uitspraak bevestigt dat ook gevoegde misdrijffeiten meetellen bij de beoordeling van de status van de verdachte als veelpleger. De beslissing van het Hof werd daarmee bekrachtigd, en de ISD-maatregel bleef van kracht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03180
Datum7 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juli 2018, nummer 20/000077-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1
Het middel klaagt over de aan de verdachte opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). Daartoe voert het aan dat het Hof bij de beoordeling of sprake is van een ‘zeer actieve veelpleger’ ten onrechte heeft meegewogen de bewezenverklaarde gevoegde misdrijffeiten in de zaken met de parketnummers 03/700254-16 en 03/700463-15.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 12 december 2016 houdt onder meer het volgende in:
“Parketnummers: 03/700463-15, 03/700254-16 (ttzgev) en 03/700285-16 (ttzgev)
(...)
De rechtbank voegt de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht, bekend onder de hierboven genoemde parketnummers, in het belang van het onderzoek.”
2.2.2
Het Hof heeft met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
“In de strafzaak met parketnummer 03/700463-15:
1.
op 4 september 2015 in de gemeente Brunssum met het oogmerk van wederrechtelijke toe‑eigening heeft weggenomen een fiets, merk Giant, toebehorende aan [benadeelde 1];
4.
op 15 juni 2015 te Brunssum [benadeelde 2] heeft mishandeld door tegen de knie van die [benadeelde 2] te trappen;
In de strafzaak met parketnummer 03/700254-16:
op 11 mei 2016 in de gemeente Brunssum met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een polijstmachine, toebehorende aan [benadeelde 3] of haar opa;
In de strafzaak met parketnummer 03/700285-16:
op 29 mei 2016 in de gemeente Brunssum met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 18 pakken koffie, toebehorende aan Albert Heijn, filiaal Kennedylaan 90 te Brunssum.”
2.2.3
Ter zake hiervan is aan de verdachte de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren.
2.3
Het Hof heeft het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer ten aanzien van de opgelegde ISD-maatregel, als volgt samengevat en verworpen:
“De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een ISD-maatregel niet mogelijk is omdat niet wordt voldaan aan de in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders)” opgenomen definitie van een zeer actieve veelpleger. Meer in het bijzonder zou niet zijn voldaan aan het vereiste dat moet blijken van ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging aangevoerd dat in dat kader geen acht mag worden geslagen op de thans aan het oordeel van het hof onderworpen gevoegde ten laste gelegde misdrijffeiten onder de parketnummers 03/700463-15, 03/700285-16 en 03/700254-16. Volgens de verdediging is dan het eerste misdrijffeit gelegen voor 29 mei 2016, de zaak met parketnummer 03-700314-14. Welk feiten dateren van 2014, derhalve gelegen buiten voormelde peilperiode van 12 maanden vanaf 29 mei 2016.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak toepasselijk is de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders)”, geldend vanaf 01-01-2014. Deze richtlijn vervangt de richtlijn zoals deze gold in de periode van 01-07-2009 t/m 31-12-2013.
De belangrijkste wijzigingen in de richtlijn ten opzichte van de vorige richtlijn zijn:
- een verbreding van de kwalificatiecriteria voor veelplegers, zeer actieve veelplegers en stelselmatige daders; door in plaats van processen-verbaal misdrijffeiten te tellen;
- een andere definitie van het laatste pleegjaar.
Het hof stelt voorop dat de Richtlijn dient te worden beschouwd als ‘recht’ in de zin van artikel 79 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). In het geval van oplegging van de ISD‑maatregel dient dan ook te zijn voldaan aan zowel de eisen van de wet zoals die voortvloeien uit artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht als aan de eisen van de Richtlijn. Beginselen van behoorlijke rechtspleging staan er aan in de weg dat de rechter, die vaststelt dat een vordering tot oplegging van de ISD-maatregel in strijd is met de Richtlijn, niettemin de ISD‑maatregel oplegt.
Volgens de Richtlijn kan een ISD-maatregel worden opgelegd aan zeer actieve veelplegers die aan een aantal voorwaarden voldoen. Een zeer actieve veelpleger in de zin van voornoemde richtlijn is een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De vraag in de onderhavige zaak is, of aan de eis dat ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf is voldaan.
Voor zover de verdediging als uitgangspunt voor deze telling heeft genomen het aantal opgemaakte processen-verbaal gaat zij uit van een onjuiste lezing van voormelde richtlijn. Kenmerkend daarin is - zoals hiervoor weergegeven - niet de telling van het aantal opgemaakte processen-verbaal maar van het aantal misdrijffeiten.
Het gevolg hiervan kan zijn dat een proces-verbaal met daarin meerdere misdrijffeiten reeds voldoende kan zijn om te voldoen aan het criterium van (actieve) veelpleger.
Toegepast in de onderhavige zaak stelt het hof vast dat het meest recente misdrijffeit dateert van 29 mei 2016 (parketnummer 03/700285-16). Verder blijkt van meerdere misdrijffeiten in de periode teruggerekend over 12 maanden vanaf 29 mei 2016. Te weten 11 mei 2016 (parketnummer 03/700254-16), 4 september 2015 en 15 juni 2015 (parketnummer 03‑700463‑15). Naar het oordeel van het hof is daarmee voldaan aan voornoemde in de richtlijn gestelde voorwaarde.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat gevoegde misdrijffeiten niet mogen meetellen, stelt het een eis die naar het oordeel van het hof niet in vorenstaande richtlijn wordt gesteld. Het hof verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is niet betwist, zoals de rechtbank op juiste wijze heeft vastgesteld, dat naast de voorwaarden uit voormelde richtlijn tevens is voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 38m Wetboek van Strafrecht.”
2.4.1
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
(i) art. 38m, eerste lid, Sr:
“De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:
1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en
3°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.”
(ii) art. 259 Sv:
“Strafbare feiten welke op dezelfde terechtzitting worden aangebracht en waartusschen verband bestaat of welke door denzelfden persoon zijn begaan, worden gevoegd aan de kennisneming van de rechtbank onderworpen, indien dit in het belang van het onderzoek is.”
(iii) art. 285, eerste en tweede lid, Sv, dat ingevolge art. 415, eerste lid, Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is:
“1. Worden strafbare feiten waarvan de voeging had behoren te geschieden, op dezelfde terechtzitting afzonderlijk aangebracht, dan beveelt de rechtbank dat de voeging alsnog zal plaats vinden.
2. Indien strafbare feiten waartussen verband bestaat of welke door dezelfde persoon zijn begaan op verschillende terechtzittingen zijn aangebracht, maar de behandeling op dezelfde terechtzitting wordt hervat of aangevangen, beveelt de rechtbank eveneens de voeging, indien dit in het belang van het onderzoek is.”
(iv) art. 412, vierde lid, Sv:
“Op de gronden in artikel 259 vermeld, kunnen verschillende zaken gevoegd aanhangig worden gemaakt.”
2.4.2
De Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders), Stcrt. 2013, 35061 (hierna: de Richtlijn) houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“2. Definities
In deze richtlijn worden de volgende definities gehanteerd:
a. Een veelpleger is een persoon van 18 jaar of ouder die in zijn gehele criminele verleden processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor in totaal meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
b. Een zeer actieve veelpleger is een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van
vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
c. Een stelselmatige dader is een persoon die op grond van art. 38m Sr in aanmerking komt voor een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en die bovendien valt onder de in deze richtlijn gegeven definitie van een zeer actieve veelpleger.
De definities hebben betrekking op alle misdrijffeiten waarvoor een proces-verbaal is opgemaakt dat is ingestuurd aan het OM. Misdrijffeiten in een proces-verbaal die door het OM zijn afgedaan met een technisch sepot mogen niet worden meegeteld. Dat geldt ook voor misdrijffeiten waarvan de betrokkene is vrijgesproken. Misdrijffeiten door de betrokkene als minderjarige gepleegd binnen de relevante pleegperiode (tot maximaal vijf jaren voorafgaand aan het gepleegde feit) tellen wel mee.
(...)
3. De vordering van de ISD-maatregel
3.1
Uitgangspunten
(...)
Als de verdachte een stelselmatige dader is zoals bedoeld in deze richtlijn, dan overweegt de officier van justitie de vordering van de ISD-maatregel.”
2.5.1
Ingevolge art. 38m, eerste lid, Sr kan de rechter de ISD-maatregel slechts opleggen op vordering van het openbaar ministerie. Gelet op onder meer de strikte afgrenzing die de Richtlijn aanbrengt ten aanzien van de gevallen waarin plaats is voor het vorderen van de ISD-maatregel, staan beginselen van behoorlijke rechtspleging eraan in de weg dat de rechter, indien hij vaststelt dat een dergelijke vordering is gedaan in strijd met de Richtlijn, niettemin de ISD-maatregel oplegt (vgl. HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9943).
2.5.2
De Richtlijn vermeldt een aantal eisen waaraan moet zijn voldaan, voordat sprake is van een ‘zeer actieve veelpleger’ als bedoeld in deze Richtlijn tegen wie de oplegging van de ISD-maatregel kan worden gevorderd. Eén van deze eisen is dat over een periode van vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt tegen de verdachte voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
2.6
Het middel berust op de opvatting dat bij de beoordeling of is voldaan aan de onder 2.5.2 genoemde eis, strafbare feiten die gevoegd aanhangig zijn gemaakt of waarvan op de terechtzitting de voeging is bevolen (en waarvan niet is vrijgesproken), niet mogen worden meegeteld. Die opvatting is onjuist.
2.7
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 januari 2020.