ECLI:NL:HR:2020:2011

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
19/03147
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van het hof Arnhem-Leeuwarden in verband met niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld door de politierechter op 14 maart 2014. De verdachte heeft op 26 mei 2015 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het hoger beroep te laat was ingesteld. Het hof oordeelde dat de verdachte op 13 april 2015 op de hoogte was gesteld van de essentialia van het vonnis, waardoor de termijn voor het instellen van hoger beroep was aangevangen. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het oordeel van het hof niet begrijpelijk is. De Hoge Raad concludeert dat de omstandigheden die het hof heeft aangenomen niet voldoende zijn om te stellen dat de verdachte op de hoogte was van de relevante informatie voor het instellen van hoger beroep. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03147
Datum15 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2019, nummer 21-003135-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, zodat de zaak op basis van het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen het oordeel van het hof dat de verdachte het hoger beroep na het verstrijken van de wettelijke termijn heeft ingesteld.
2.2.1
De aan de Hoge Raad toegezonden gedingstukken houden in dat de verdachte in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld door de politierechter bij vonnis van 14 maart 2014 en dat de verdachte op 26 mei 2015 hoger beroep heeft ingesteld tegen voormeld vonnis.
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“In verband met de regiebehandeling van de zaak op de zitting van 10 mei 2017 werd het hof in de aanloop naar de zitting van 21 juni 2019 bekend met de omstandigheid dat de ontnemingszaak tegen verdachte behorende bij deze strafzaak op 29 april 2015 onherroepelijk is geworden. Dit heeft er toe geleid dat het hof het dossier inhoudende ook de betekeningsstukken in die zaak bij de rechtbank heeft opgevraagd.
Hieruit blijkt het volgende.
Bij beslissing van 27 februari 2015 heeft de politierechter in de bij de onderhavige zaak behorende ontnemingszaak tegen verdachte - bij verstek - het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 51.015,24 en de verplichting aan verdachte opgelegd om dit bedrag aan de Staat te voldoen. De mededeling uitspraak is vervolgens op 13 april 2015 aan verdachte in persoon uitgereikt. Uit de tekst van de in persoon uitgereikte ontnemingsbeslissing van 27 februari 2015 volgt onder meer dat de politierechter verdachte in de onderliggende strafzaak bij vonnis van 14 maart 2014 heeft veroordeeld ter zake verduistering, meermalen gepleegd.
Ingevolge artikel 404, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering moet hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak verdachte bekend is.
Het hof is van oordeel dat verdachte door bovengenoemde mededeling uitspraak op 13 april 2015 op de hoogte is gesteld van de essentialia van het vonnis van de politierechter van 14 maart 2014 en daarmee met hetgeen voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van een rechtsmiddel in deze zaak.
Dit brengt mee dat op dat moment de termijn voor het instellen van hoger beroep is aangevangen. Verdachte kon vervolgens hoger beroep instellen gedurende veertien dagen na april 2015. Het hoger beroep is pas op 26 mei 2015, ongeveer een maand na het verstrijken van die termijn, ingesteld.
Bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen of excuseren zijn niet aannemelijk geworden. De tekst en informatie (zoals vermeld in de aan de verdachte in persoon gedane mededeling uitspraak in de ontnemingszaak) voor wat betreft het door de politierechter gewezen vonnis in de onderliggende strafzaak is naar het oordeel van het hof voor verdachte volledig en helder. In redelijkheid kan daarover bij verdachte geen misverstand hebben bestaan zoals ter terechtzitting geopperd. Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
2.2.3
De door het hof bedoelde “ontnemingsbeslissing van 27 februari 2015” houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, in:
“De politierechter heeft [verdachte] in de onderliggende strafzaak met opgemeld parketnummer bij vonnis van 14 maart 2014 veroordeeld ter zake verduistering, meermalen gepleegd.”
2.3
Artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Het hoger beroep moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
(...)
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is.”
2.4.1
Het hof heeft kennelijk aangenomen dat geen sprake is van een omstandigheid, vermeld in artikel 408 lid 1 Sv. Ingevolge artikel 408 lid 2 Sv moet de verdachte in dat geval binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid voordoet waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is, hoger beroep instellen tegen het vonnis van de rechtbank. Van een ‘omstandigheid waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte bekend is’ is sprake als de verdachte op de hoogte wordt gesteld van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep, zoals de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straf(fen) of maatregel(en). (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1940).
2.4.2
Het oordeel van het hof dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 408 lid 2 Sv is niet begrijpelijk. Als al moet worden aangenomen, zoals het hof heeft gedaan, dat op 13 april 2015 niet alleen de “mededeling uitspraak” maar ook de tekst van de ontnemingsbeslissing van 27 februari 2015 aan de verdachte is uitgereikt, kan - gelet op de inhoud van die ontnemingsbeslissing zoals weergegeven onder 2.2.3 - aan die omstandigheid niet de conclusie worden verbonden dat de verdachte met die uitreiking op de hoogte is geraakt van datgene wat voor hem van belang is voor de besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep, zoals de aard of zwaarte van de bij het vonnis opgelegde straf(fen) of maatregel(en).
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 december 2020.